Surah يُونُسَ (Al-Faatiha) - Ayah 88

Periode: Mekkaans

10:88

وَقَالَ مُوسَىٰ رَبَّنَا إِنَّكَ آتَيْتَ فِرْعَوْنَ وَمَلَأَهُ زِينَةً وَأَمْوَالًا فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا رَبَّنَا لِيُضِلُّوا عَن سَبِيلِكَ ۖ رَبَّنَا اطْمِسْ عَلَىٰ أَمْوَالِهِمْ وَاشْدُدْ عَلَىٰ قُلُوبِهِمْ فَلَا يُؤْمِنُوا حَتَّىٰ يَرَوُا الْعَذَابَ الْأَلِيمَ

En Moesa zei: “Onze Heer! U hebt zeker de Farao en zijn notabelen schitter en weelde van dit leven gegeven, En daarmee laten zij de mensen van Uw rechte pad dwalen. Onze Heer! Vernietig hun weelde en verhard hun harten, Want zij zullen toch niet geloven pas tot zij een pijnlijke bestraffing zien.”