العَادِيَاتِ - Al-Aadiyaat

Periode: Mekkaans

Verzen: 11

100:1

وَالْعَادِيَاتِ ضَبْحًا

Bij de snuivende paarden.

100:2

فَالْمُورِيَاتِ قَدْحًا

Bij de vonken die eraf slaan (van hun hoeven).

100:3

فَالْمُغِيرَاتِ صُبْحًا

En naar de overval bij de dageraad rennen.

100:4

فَأَثَرْنَ بِهِ نَقْعًا

En stofwolken opwerpen.

100:5

فَوَسَطْنَ بِهِ جَمْعًا

Doordringend tot degenen in het midden.

100:6

إِنَّ الْإِنسَانَ لِرَبِّهِ لَكَنُودٌ

Waarlijk! De mens is ondankbaar tot zijn Heer.

100:7

وَإِنَّهُ عَلَىٰ ذَٰلِكَ لَشَهِيدٌ

En daar is hij zelf getuige van.

100:8

وَإِنَّهُ لِحُبِّ الْخَيْرِ لَشَدِيدٌ

Hij heeft een intense liefde voor rijkdom.

100:9

أَفَلَا يَعْلَمُ إِذَا بُعْثِرَ مَا فِي الْقُبُورِ

Weet hij niet dat wanneer de inhoud van de graven naar buiten wordt gebracht.

100:10

وَحُصِّلَ مَا فِي الصُّدُورِ

En bekend zal worden gemaakt wat er in de borsten zit.

100:11

إِنَّ رَبَّهُم بِهِمْ يَوْمَئِذٍ لَّخَبِيرٌ

Dan op die dag zal hun Heer goed bekend met hen zijn.