100:1
وَالْعَادِيَاتِ ضَبْحًاBij de snuivende paarden.
Periode: Mekkaans
Verzen: 11
وَالْعَادِيَاتِ ضَبْحًاBij de snuivende paarden.
فَالْمُورِيَاتِ قَدْحًاBij de vonken die eraf slaan (van hun hoeven).
فَالْمُغِيرَاتِ صُبْحًاEn naar de overval bij de dageraad rennen.
فَأَثَرْنَ بِهِ نَقْعًاEn stofwolken opwerpen.
فَوَسَطْنَ بِهِ جَمْعًاDoordringend tot degenen in het midden.
إِنَّ الْإِنسَانَ لِرَبِّهِ لَكَنُودٌWaarlijk! De mens is ondankbaar tot zijn Heer.
وَإِنَّهُ عَلَىٰ ذَٰلِكَ لَشَهِيدٌEn daar is hij zelf getuige van.
وَإِنَّهُ لِحُبِّ الْخَيْرِ لَشَدِيدٌHij heeft een intense liefde voor rijkdom.
أَفَلَا يَعْلَمُ إِذَا بُعْثِرَ مَا فِي الْقُبُورِWeet hij niet dat wanneer de inhoud van de graven naar buiten wordt gebracht.
وَحُصِّلَ مَا فِي الصُّدُورِEn bekend zal worden gemaakt wat er in de borsten zit.
إِنَّ رَبَّهُم بِهِمْ يَوْمَئِذٍ لَّخَبِيرٌDan op die dag zal hun Heer goed bekend met hen zijn.