Surah هُودٍ (Al-Faatiha) - Ayah 28

Periode: Mekkaans

11:28

قَالَ يَا قَوْمِ أَرَأَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَىٰ بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّي وَآتَانِي رَحْمَةً مِّنْ عِندِهِ فَعُمِّيَتْ عَلَيْكُمْ أَنُلْزِمُكُمُوهَا وَأَنتُمْ لَهَا كَارِهُونَ

Hij zei: “O, mijn volk. Zien jullie niet dat als ik een duidelijk bewijs heb ontvangen van mijn Heer, en een genade van Hem voor mij gekomen is, maar dat is voor jullie aangezicht verborgen. Zullen wij jullie dwingen om het te accepteren, wanneer je er een diepe haat tegen hebt?