Surah يُوسُفَ (Al-Faatiha) - Ayah 33

Periode: Mekkaans

12:33

قَالَ رَبِّ السِّجْنُ أَحَبُّ إِلَيَّ مِمَّا يَدْعُونَنِي إِلَيْهِ ۖ وَإِلَّا تَصْرِفْ عَنِّي كَيْدَهُنَّ أَصْبُ إِلَيْهِنَّ وَأَكُن مِّنَ الْجَاهِلِينَ

Hij zei: “O mijn Heer. De gevangenis is mij liever dan datgene waarvoor zij mij uitnodigen. Tenzij U hun samenzwering van mij doet afwenden, dan zal ik mij tot hen aangetrokken voelen en één van de onwetenden zijn."