Surah إِبۡرَاهِيمَ (Al-Faatiha) - Ayah 21

Periode: Mekkaans

14:21

وَبَرَزُوا لِلَّهِ جَمِيعًا فَقَالَ الضُّعَفَاءُ لِلَّذِينَ اسْتَكْبَرُوا إِنَّا كُنَّا لَكُمْ تَبَعًا فَهَلْ أَنتُم مُّغْنُونَ عَنَّا مِنْ عَذَابِ اللَّهِ مِن شَيْءٍ ۚ قَالُوا لَوْ هَدَانَا اللَّهُ لَهَدَيْنَاكُمْ ۖ سَوَاءٌ عَلَيْنَا أَجَزِعْنَا أَمْ صَبَرْنَا مَا لَنَا مِن مَّحِيصٍ

En zij zullen allen voor Allah verschijnen dan zullen de zwakken tegen degenen die hun arrogante (leiders) waren, zeggen: “Waarlijk, wij volgden jullie, kunnen jullie dan iets van Allah's bestraffing afwenden?” Zij zullen zeggen: “Als Allah ons geleid had, dan zouden wij jullie geleid hebben. Het maakt voor ons geen verschil of wij Geduldig zijn of (deze bestraffing) ongeduldig zijn, er is geen vluchtplaats voor ons.”