Surah النَّحۡلِ (Al-Faatiha) - Ayah 98

Periode: Mekkaans

16:98

فَإِذَا قَرَأْتَ الْقُرْآنَ فَاسْتَعِذْ بِاللَّهِ مِنَ الشَّيْطَانِ الرَّجِيمِ

En als je de Koran wenst te reciteren, zoek dan toevlucht bij Allah tegen (de vervloekte) sjaitaan, de verworpene.1

1 Dit vers duidt duidelijk op een bevel waaraan gehoorzaamd dient te worden en dus zeggen we voor de aanvang van de recitatie: “A’oedzoe bi Lahi mina sjaitaani radjiem – Ik zoek mijn toevlucht bij Allah tegen (de vervloekte) sjaitaan, de verworpene.”