Surah الكَهۡفِ (Al-Faatiha) - Ayah 14

Periode: Mekkaans

18:14

وَرَبَطْنَا عَلَىٰ قُلُوبِهِمْ إِذْ قَامُوا فَقَالُوا رَبُّنَا رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ لَن نَّدْعُوَ مِن دُونِهِ إِلَٰهًا ۖ لَّقَدْ قُلْنَا إِذًا شَطَطًا

En Wij maakten hun harten standvastig en sterk, toen zij opstonden 1 en zeiden: “Onze Heer is de Heer van de hemelen en de aarde, nooit zullen wij een andere god behalve Hem aanroepen; als wij dat deden zouden wij zeker een enorm ongeloof uitspreken."

1 Daarom begint de weg naar Allah met het opstaan van het hart doormiddel kennis op blijven doen van het geloof vervolgens er na handelen.