Surah الكَهۡفِ (Al-Faatiha) - Ayah 98

Periode: Mekkaans

18:98

قَالَ هَٰذَا رَحْمَةٌ مِّن رَّبِّي ۖ فَإِذَا جَاءَ وَعْدُ رَبِّي جَعَلَهُ دَكَّاءَ ۖ وَكَانَ وَعْدُ رَبِّي حَقًّا

(Dhoel-Qarnain) zei: “Dit is een genade van mijn Heer, maar wanneer de belofte van mijn Heer komt, zal Hij het met de grond verpluveren. En de belofte van mijn Heer is waarheid”