Surah البَقَرَةِ (Al-Faatiha) - Ayah 124

Periode: Medinees

2:124

وَإِذِ ابْتَلَىٰ إِبْرَاهِيمَ رَبُّهُ بِكَلِمَاتٍ فَأَتَمَّهُنَّ ۖ قَالَ إِنِّي جَاعِلُكَ لِلنَّاسِ إِمَامًا ۖ قَالَ وَمِن ذُرِّيَّتِي ۖ قَالَ لَا يَنَالُ عَهْدِي الظَّالِمِينَ

En (herinner je) dat de Heer van Ibraahiem hem met enige bevelen beproefde, welke hij vervulde. Hij (Allah) zei (tot hem): “Waarlijk Ik zal van jou een leider maken van de mensheid.” Ibraahiem zei: “En ook mijn nageslacht?” Allah zei: “Mijn verbond (profeetschap) heeft geen onrechtvaardigen onder zich.