Surah الأَنبِيَاءِ (Al-Faatiha) - Ayah 84

Periode: Mekkaans

21:84

فَاسْتَجَبْنَا لَهُ فَكَشَفْنَا مَا بِهِ مِن ضُرٍّ ۖ وَآتَيْنَاهُ أَهْلَهُ وَمِثْلَهُم مَّعَهُمْ رَحْمَةً مِّنْ عِندِنَا وَذِكْرَىٰ لِلْعَابِدِينَ

Daarop verhoorden Wij zijn aanroeping en verlosten Wij hem uit zijn lijden. (Bovendien) voorzagen Wij hem (opnieuw) van familieleden (en vanwege zijn onuitputtelijk geduld bereidden Wij zijn gezin uit) met nog betere leden (dan voorheen) – als een (exclusieve) genade van Ons (aan Ayyoeb, waardoor dit) een (onvergetelijke) overdenking (werd) voor allen die Ons aanbidden (en ook beproevingen moeten doorstaan).