Surah النَّمۡلِ (Al-Faatiha) - Ayah 34

Periode: Mekkaans

27:34

قَالَتْ إِنَّ الْمُلُوكَ إِذَا دَخَلُوا قَرْيَةً أَفْسَدُوهَا وَجَعَلُوا أَعِزَّةَ أَهْلِهَا أَذِلَّةً ۖ وَكَذَٰلِكَ يَفْعَلُونَ

Zij zei: “Waarlijk! Zodra de Koningen een stad binnentreden dan zaaien zij verderf daarin en verlagen de eerbaarste onder haar volk. En dat doen zij ook.