Surah العَنكَبُوتِ (Al-Faatiha) - Ayah 32

Periode: Mekkaans

29:32

قَالَ إِنَّ فِيهَا لُوطًا ۚ قَالُوا نَحْنُ أَعْلَمُ بِمَن فِيهَا ۖ لَنُنَجِّيَنَّهُ وَأَهْلَهُ إِلَّا امْرَأَتَهُ كَانَتْ مِنَ الْغَابِرِينَ

Ibraahiem zei: “Maar daar is Loeth in.” Zij zeiden: “Wij weten beter wie daar is, en waarlijk, wij zullen hem en zijn familie redden – behalve zijn vrouw, zij zal tot degenen die achterblijven behoren 1.”

1 De zonde van zijn vrouw was niet het verrichten van verdorvenheid maar slechts het steunen en goedkeuren ervan, Dat is bij Allah gelijk.