Surah آلِ عِمۡرَانَ (Al-Faatiha) - Ayah 11

Periode: Medinees

3:11

كَدَأْبِ آلِ فِرْعَوْنَ وَالَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ ۚ كَذَّبُوا بِآيَاتِنَا فَأَخَذَهُمُ اللَّهُ بِذُنُوبِهِمْ ۗ وَاللَّهُ شَدِيدُ الْعِقَابِ

(Hun gedrag is) als dat van de mensen van de Farao en van degenen vóór hen; zij ontkennen Onze tekenen; dus Allah vernietigt hen voor hun zonden. En Allah is streng in de bestraffing.