Surah آلِ عِمۡرَانَ (Al-Faatiha) - Ayah 35

Periode: Medinees

3:35

إِذْ قَالَتِ امْرَأَتُ عِمْرَانَ رَبِّ إِنِّي نَذَرْتُ لَكَ مَا فِي بَطْنِي مُحَرَّرًا فَتَقَبَّلْ مِنِّي ۖ إِنَّكَ أَنتَ السَّمِيعُ الْعَلِيمُ

(Weet dan) toen de vrouw van ‘Imran zei: “O, Mijn Heer! Ik heb aan U beloofd om wat in mijn baarmoeder is aan Uw diensten toe te weiden, neem dit dus van mij aan. Waarlijk, U bent de Alhorende, de Alwetende.”