Surah النِّسَاءِ (Al-Faatiha) - Ayah 112

Periode: Medinees

4:112

وَمَن يَكْسِبْ خَطِيئَةً أَوْ إِثْمًا ثُمَّ يَرْمِ بِهِ بَرِيئًا فَقَدِ احْتَمَلَ بُهْتَانًا وَإِثْمًا مُّبِينًا

En iedereen die een fout of een zonde begaat en het daarna aan een onschuldige toeschrijft, heeft zichzelf zeker een valsheid en een duidelijke zonde opgelegd.