Surah غَافِرٍ (Al-Faatiha) - Ayah 7

Periode: Mekkaans

40:7

الَّذِينَ يَحْمِلُونَ الْعَرْشَ وَمَنْ حَوْلَهُ يُسَبِّحُونَ بِحَمْدِ رَبِّهِمْ وَيُؤْمِنُونَ بِهِ وَيَسْتَغْفِرُونَ لِلَّذِينَ آمَنُوا رَبَّنَا وَسِعْتَ كُلَّ شَيْءٍ رَّحْمَةً وَعِلْمًا فَاغْفِرْ لِلَّذِينَ تَابُوا وَاتَّبَعُوا سَبِيلَكَ وَقِهِمْ عَذَابَ الْجَحِيمِ

Die (engelen) die de troon dragen en die daar rondom de lofprijzingen van hun Heer verheerlijken en in Hem geloven, en vragen om vergeving voor degenen die geloven (zeggende): “Onze Heer! U omvat in Uw genade en kennis alle zaken, vergeef dus degenen die berouw tonen en Uw weg volgen, en red hen van de bestraffing van het laaiende vuur!”