Surah فُصِّلَتۡ (Al-Faatiha) - Ayah 14

Periode: Mekkaans

41:14

إِذْ جَاءَتْهُمُ الرُّسُلُ مِن بَيْنِ أَيْدِيهِمْ وَمِنْ خَلْفِهِمْ أَلَّا تَعْبُدُوا إِلَّا اللَّهَ ۖ قَالُوا لَوْ شَاءَ رَبُّنَا لَأَنزَلَ مَلَائِكَةً فَإِنَّا بِمَا أُرْسِلْتُم بِهِ كَافِرُونَ

Toen de boodschappers tot hem kwamen, van voor hen en achter hen (zeggende): “Aanbid geen ander dan Allah”, zeiden zij: “Als onze Heer het zo gewild had, zou Hij zeker de engelen naar beneden gestuurd hebben. Zeker! Wij geloven niet in datgene waarmee jij (o, Mohammed) gestuurd bent.”