Surah الأَنۡعَامِ (Al-Faatiha) - Ayah 154

Periode: Mekkaans

6:154

ثُمَّ آتَيْنَا مُوسَى الْكِتَابَ تَمَامًا عَلَى الَّذِي أَحْسَنَ وَتَفْصِيلًا لِّكُلِّ شَيْءٍ وَهُدًى وَرَحْمَةً لَّعَلَّهُم بِلِقَاءِ رَبِّهِمْ يُؤْمِنُونَ

Toen, gaven Wij Moesa het boek om (Onze gunsten) voor degenen die het goede doen te vervolmaken en alle zaken nauwkeurig uit te leggen en een leiding en een genade (is); dat zij moge geloven in de ontmoeting met hun Heer.