Surah الأَعۡرَافِ (Al-Faatiha) - Ayah 116

Periode: Mekkaans

7:116

قَالَ أَلْقُوا ۖ فَلَمَّا أَلْقَوْا سَحَرُوا أَعْيُنَ النَّاسِ وَاسْتَرْهَبُوهُمْ وَجَاءُوا بِسِحْرٍ عَظِيمٍ

Hij (Moesa) zei: “Gooien jullie (eerst).” Dus gooiden zij, zij betoverden de ogen van de mensen en sloegen hen met angst en zij lieten een grote toverij zien.