Surah الأَعۡرَافِ (Al-Faatiha) - Ayah 5

Periode: Mekkaans

7:5

فَمَا كَانَ دَعْوَاهُمْ إِذْ جَاءَهُم بَأْسُنَا إِلَّا أَن قَالُوا إِنَّا كُنَّا ظَالِمِينَ

Geen andere kreet dan de volgende slaakten zij toen Onze bestraffing over hen kwam: “Waarlijk, wij waren onrechtvaardigen.”